Het begon zo goed. In het voorjaar van 1982 schreef ik een paar korte verhalen voor literair studentenblad Propria Cures en eind mei werd ik uitgenodigd om vaste medewerker te worden. Voor mij een onverwacht aanbod, want ik heb nooit gestudeerd en ben het ook nooit van plan geweest.
[…]
Dat ik voor deze leut ooit duur zou betalen had collega-redacteur Erik van Muiswinkel goed in de gaten. Getuige de titel van zijn gedicht bij mijn afscheid van Propria Cures, in het voorjaar van 1985.
Tabé, literaire carrièré!
Parbleu, nog een verhaal van Smit. Mais non, c’est trop
En weer met van die vreemde dingen. Hoe vind je nu, ’t idee
Tonnen subsidie krijgt zo’n schrijver, en zijn hoofd is een depot,
Een opslagplaats van rarigheid en van schand en subversie. Tabé
Riep pas zo’n kwast naar de minister, na het staatsdiner.
Schrijvers willen hoger leven. Ha, geen compromis
Maar het zijn ook maar mensen, in het spitsuur op de tram
In het bijzonder Smit, je ziet het juist aan hem. Fini.
Tandenmaker, schandemaker. Heel gewoon. Maar met esprit.
Dit gedicht wordt nog beter als je bedenkt dat het een dubbele acrostichon is, een gedicht waarbij zowel de eerste als de laatste letters van elke regel de naam van degene aan wie het opgedragen is spellen. Peter Smit, dus. Oftewel: ik.
[…] in 2017 schreef ik mijn honderdste en laatste jeugdboek: ‘Dijkwerkers en Darinkdelvers’. Het gaat over de geschiedenis van de strijd tegen het water, vanaf het midden van de middeleeuwen tot nu. Ziel en zaligheid heb ik erin gelegd, maar het kreeg nauwelijks aandacht en het is uiteindelijk mijn slechtst verkochte boek geworden. Zodat een bruisend schep- en werkfeest dat meer dan zestien jaar duurde uiteindelijk met een domper eindigde.
Je zal het altijd zien: negenennegentig boeken lang gaat alles goed, en bij de laatste gaat het mis.